Het overkomt me regelmatig als ik loop te wandelen met de meute, dat ik in dagdromen verzink. Dan zie ik plotseling vanuit een ooghoek iets bewegen in een perceel, waar niets in hoort te bewegen, omdat daar geen vee in loopt. Honden! Honden? Jazeker honden. En wel mijn eigen honden. Ik heb weer niet opgelet. Ze lopen gelijk met me op, alleen meestal tientallen meters van mij af. Ik roep dan: “hé”. Waarop de meesten direct richting mij, dus de sloot, lopen. Sommigen draaien om en gaan terug over de dam, die zij genomen hadden. Michelle deed dat nooit. Zij ging altijd linea recta naar mij. Dus door de sloot. En dat was (en is) altijd mijn grote angst, omdat de kanten meestal zo steil zijn, dat de honden daar niet meer zelfstandig uit kunnen komen. Ik heb dan ook menig keer voor Michelle op mijn buik in de slootkant gelegen, doorgaans in de brandnetels, graaiende door riet, brandnetels en andere prachtige planten, naar een spartelende hond, om die weer op het droge te kunnen trekken. Blij dat ze altijd een halsband om hebben, waar je naar kan grijpen.
Ik loop nu met weinig honden, wat al zo raar kijkt. Daar kan ik toch moeilijk aan wennen en kijk dan voortdurend in het rond waar de andere zijn, die er natuurlijk niet zijn.
Deze keer was ik 1 koppel kwijt. Ik wist gewoon niet WAAR ik moest kijken. Lege weilanden, een vrij kaal bouwland, een rij dikke bomen, enkele struiken, wat halfdroge greppels en veel sloten. Hemel, was ik weer aan het dagdromen. Zijn ze misschien verdronken? Wie ben ik kwijt? Waar heb ik ze voor het laatst gezien.
Na een paar maal rondgedraaid te hebben, op mijn hoorn geblazen, komen ze “boven water”. Vanuit de halfdroge greppel. Ze hadden wat geroken en hun neus gevolgt. Ze liepen met de dode haas te sjouwen. Heel mooi, heel lekker, wie hem gevonden heeft, mag hem hebben, maar laat toch maar lekker liggen. En dat doen ze dan ook braaf. Toen wilden de anderen hem ook wel even beetpakken. Nou o.k., even dan.